Preek van gisteren
Geschreven door Maarten den DulkIk herinner me een kerkdienst in de jaren zeventig van de vorige eeuw. We hadden avondmaal gevierd. De koster had de zaterdag daarvoor het uiterst kostbare tafelzilver, uit de zeventiende eeuw, uit de kluis van de bank gehaald. Hij had het gepoetst en had het die nacht onder zijn bed verborgen. ’s Morgens deelden we in kleine kring in stilte brood en wijn, zongen een lied, baden. Alles heel ingetogen, keurig in de kleren, en toch wat verlegen met de situatie. Straks zou het zilver weer in de kluis gaan.
Na afloop zei een van de oudere deelnemers zachtjes tegen me: ‘Dit doet me niet zoveel. Kijk, ik heb in de oorlog in het Jappenkamp het avondmaal gevierd. We zaten in de open lucht op een paar houten banken…’ Meer kon hij niet zeggen, maar je voelde dat hij het weer beleefde. Hij was weer de krijgsgevangene die niet wist wat de volgende dag hem en zijn lotgenoten zou brengen. Daar en toen was het delen van brood en wijn een ervaring waarin hemel en aarde dicht bij elkaar kwamen. Het had letterlijk zijn laatste maaltijd kunnen zijn. Maar deze maaltijd verbond hem met de Eeuwige, het moedigde hem aan te blijven hopen op een tijd van vrede, het verdreef voor even de angst en de bitterheid waardoor er plaats kwam voor liefde en vertrouwen. Op die houten banken hadden hij en zijn lotgenoten genoeg leeftocht gekregen om op weg te kunnen gaan naar Gods koninkrijk.
En nu deed het hem niet zoveel. Zijn woorden bleven bij me haken. Hij zij het niet hard en cynisch, maar bijna verdrietig. Die man was gelukkig dat de oorlog voor hem verleden tijd was en hij zou daar nooit meer naar terug willen, hij volgde met plezier de ontwikkeling van zijn kinderen in de wereld van nu. Hij was blij met de tijd die God hem gaf. Maar waarom hadden we deze avondmaalsdienst niet zo kunnen vieren dat hij die oude herinneringen had kunnen inbrengen en tegelijk dat geluk en die blijheid kon laten stromen? Waarom had hij geen rol kunnen spelen in dit gebeuren? Waarom was hij er buiten gebleven?
Een van mijn leermeesters, de theoloog Berkhof, had uitgelegd dat we het avondmaal moesten leren vieren als ‘het rollenspel van de toekomst’. Je moet als gemeente durven – zei hij – om de vrijheid, gelijkheid en broederschap van het komende rijk van God uit te spelen. Dat sprak me aan. Ieder speelt bij de tafel een eigen rol, naar eigen vermogen, elk met een bijzondere verleden en elk met tedere verwachtingen. En samen vormen we een verbond van mensen die vastberaden, koppig en volhardend op weg zijn naar een tijd van vrede voor alle mensen. Vrijheid, gelijkheid, leven als broers en zussen. Dat speel je als je met elkaar brood en wijn deelt. Je speelt het, zegt Berkhof. Maar hoe leren we onze rol te spelen? En hoe spelen we het zo dat het echt is? Voor die man met zijn herinneringen aan het Jappenkamp was het toen echt, maar nu niet. Ligt dat alleen aan de omstandigheden?
Paulus zegt in zijn brief aan de Korinthiers: jullie spelen je rol, maar de echtheid zit in wat Jezus zegt en doet. Hij is de gastheer. Hij bepaalt de sfeer. Hij geeft je te eten en te drinken. Zijn woorden en daden dragen ons spel. Hoe ik dat weet? – zegt Paulus – Ik weet het ook alleen maar van overlevering en die geef ik door. Wat is die overlevering: Jezus doet iets, hij is de gastheer, hij neemt brood, bidt, breekt het en deelt het uit aan zijn gasten. En dan zegt
hij iets: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie’. Hetzelfde doet hij met de wijn: hij laat de beker rondgaan met gebed en hij zegt: dit is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt.’ Die woorden en daden van Jezus dragen onze spel rond de tafel. Hij is de gastheer. Hij maakt het echt. Niet wij. We zijn niet leuk, gezellig onder elkaar. We zijn te gast bij de koning van Gods rijk. En hoe minder we zelf hebben, des te meer zijn we aangewezen op wat deze gastheer biedt. Maar wat biedt hij?
Wat bedoelt Jezus als hij zegt: ‘Dit is.. mijn lichaam. Dit is…mijn bloed’? Bij dat woordje ‘dit’ schrikken we wat terug. De kerk heeft in de loop der eeuwen gemeend dat Jezus met dat woordje ‘dit’ wijst naar het brood en naar de wijn. En er ontstond een hevige discussie over de vraag of brood en wijn dan veranderden in iets heiligs. Een onfrisse discussie. In de reformatietijd zijn er een paar mensen geweest, die hebben gezegd. Luister goed naar wat Jezus zegt. Als hij ‘dit!’ zegt, wijst hij niet naar het brood en naar de wijn. En er gebeurt niets met brood en wijn. Laat je geen oor aan naaien. Als Jezus ‘dit!’zegt, wijst hij op wat hij doet, hij wijst naar de handeling, het delen en samen eten en drinken. Hij zegt: dit, deze handeling, dit samen delen en eten en drinken, deze maaltijd samen, dit is de manier waarop ik het verbond met jullie sluit. Jezus zegt wat hij doet en hij doet wat hij zegt. Dit is wat ik doe, zegt hij. Ik sluit met jullie een verbond tegen het kwaad. Dat is verbond is sterker dan de dood. Ik weet dat ik er morgen niet meer ben, maar hier en nu sluit ik met jullie een verbond en dat houdt het tot in Gods rijk. Dit, deze viering van de maaltijd maakt jullie tot mijn body, mijn lichaam, mijn gemeenschap, mijn bondgenootschap tegen het kwaad. Als je hier aan meedoet, stroomt mijn levenskracht, mijn levensbloed, door jullie gemeenschap en maakt jullie tot dappere mensen die leven in verwachting op Gods rijk. En dan kijkt hij zijn leerlingen aan en zegt hij: doe dit, telkens als jullie samenkomen. Dat biedt Jezus. Hij maakt ons tot een hechte groep bondgenoten terwijl we niet weten of we er morgen nog zullen zijn, terwijl we niet weten hoe het verder moet met al de mensen hier op aarde, terwijl we niet weten wanneer er vrede zal zijn op aarde. Hij maakt ons tot een kleine schare bondgenoten. Wij? Wie zegt dat? Niemand van ons is zo echt dat ie dat kan waarmaken. Wie kan dat zeggen? De gastheer zegt het. Hij fluistert het rond in de kring. Hij zoekt die man uit het kamp. Hij zoekt die Iraanse vrouw op de vlucht. Hij zoekt het hier. En legt zijn woord in ons bewustzijn. Als hij het zegt, is het zo.
Zo spelen we het rollenspel van de toekomst. Niet alleen bij het avondmaal. Ook hier en nu. We komen samen, begroeten elkaar, zien elkaar in het licht van Gods dag. En vormen een bondgenootschap tegen het kwaad. We nemen de tijd voor elkaar, horen hoe het gaat, lachen als iemand gelukkig is, huilen als iemand pijn heeft, even een bezoekje, een hand, een bloem. We zingen samen voor de Eeuwige, we denken aan de woorden en de dagen van Jezus, we vragen om zijn Geest. Soms geven we elkaar een stukje brood, genoeg voor even, een slokje wijn, genoeg om de dorst te lessen. En door dit te doen, worden we opgenomen in het verbond van God tegen het kwaad dat mens en dier en milieu teistert. Echt waar? We vertrouwen ons toe aan de gastheer, die zegt wat hij doet en doet wat hij zegt. Hij maakt het waar. Echt: Gods vrede is met u.