Symbool voor de noodzaak verdraagzaam te zijn
Geschreven door Lietha ScheeweIconen en symbolen
was het thema van Open Monumentendag 2016. Vooruitlopend op een viertal lezingen heeft Martijn Junte een artikel geschreven over het monument waar wij als kleine christelijke geloofsgemeenschap De Remonstranten gevestigd zijn, t.w. de voormalige synagoge: Wat heeft dat met verdraagzaamheid te maken? Lees het artikel van Martijn Junte:
Een vreemd amalgaam
‘Symbolen en iconen’ is het thema van deze monumentendag 2016. En wat past dat mooi. In dit intieme kerkje, de voormalige Alphense synagoge, zijn vele symbolen aan te wijzen en zijn afkomstig uit verschillende tradities: Joods en Christelijk.
Dat het om een synagoge gaat, is zeer herkenbaar. De Hebreeuwse tekst bij binnenkomst, zegt: Laten we naar Gods huis gaan. De Davidssterren in de gebrandschilderde ramen. En uiteraard in de plaats van samenkomst die prachtige rollenkast met voorhang en gekroonde wetstafels, die tegenwoordig dienst doet als preekstoel. Want veel doet denken aan een synagoge, maar er is ook veel aanwezig dat kenmerkend is voor een kerk. Er is de kaars met het christusmonogram. Er is de richting van het spreekgestoelte voor de rollenkast. En niet te vergeten het orgel op het balkon: ondenkbaar in een Joodse synagoge.
Het is daarmee een wonderlijk amalgaam, dit gebouw van de Remonstrantse Gemeente Alphen aan den Rijn. Het is eigenlijk één groot symbool. Zelfs de verborgen locatie, naast het winkelcentrum, slechts toegankelijk via een smal steegje of de parkeergarage, is wat dat betreft veelzeggend. Zo beladen is de geschiedenis van dit gebouw dat misschien maar liever wordt weg gestopt. Maar wie hier binnenkomt, kan niet om die gitzwarte bladzijde uit de Europese geschiedenis heen: de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. Maar net zo goed de onverkwikkelijke geschiedenis van het herdenken van die oorlog. Het heeft veel te lang geduurd voor de slachtoffers van het nazisme centraal kwamen te staan. Daarom is het goed het hier te noemen: dit Joodse huis van samenkomst (Gr. synagoge) was nooit een kerkgebouw geworden, als de Joodse gemeenschap van Alphen aan den Rijn niet was weggevaagd door het werk van de nazi’s en hun meelopers.
Dat maakt de symboliek van dit gebouw lastig te duiden. We moeten voorzichtig zijn. Als we inzoomen op de details, de afzonderlijke symbolen komen we er wel uit. Via wikipedia of een andere encyclopedie zijn beschrijvingen en toepassingen te achterhalen, maar hier zijn ze onderdeel van een levende werkelijkheid. Daarmee is de symbolische betekenis van dit gebouw niet gemakkelijk te duiden. In dit opstel zullen we toch een poging wagen. Want niet gemakkelijk te duiden, dat hoort bij symbolen, net als de noodzaak om het toch te proberen.
Concepten en symbolen
Symbolen zijn om te beginnen geen verkeersbordjes, logo’s of staafdiagrammen die verhelderen door eenduidig te verwijzen naar iets buiten zichzelf. Symbolen krijgen betekenis wanneer ze zijn waarvoor ze staan. Dat stelt Raimon Panikkar althans. Deze theoloog en filosoof hield zich zijn leven lang bezig met de interreligieuze dialoog. Dat heeft alles te maken met zijn achtergrond. Hij is de zoon van een Spaanse moeder en een Indiase vader en werd theoloog en priester. Als Spaanse katholiek ontdekte hij echter op een gegeven moment de andere kant van zijn religieuze identiteit: dat hij via zijn vader ook Hindoe was.
Het belangrijkste thema in zijn werk is daarmee gegeven: de verhouding tussen Oost en West, tussen een oosterse denkwijze en een westerse, tussen een oosterse logica en een westerse logica, tussen een transcendent godsbeeld en een immanent godsbeeld. Beide denkwijzen, oost en west, worden vaak tegenover elkaar gesteld, maar we zouden ze als complementair moeten beschouwen. Zo kunnen we goed beweren dat West staat voor Europa en Amerika, terwijl Oost staat voor India, China, Japan, Indonesië. Maar laten we vooral niet vergeten dat het relatieve begrippen zijn. De wereld is rond, dus wat oost is voor de een is west voor een ander en als je maar lang genoeg naar het oosten reist kom je vanzelf in het westen en andersom.
Net zo goed moeten we, als het gaat om een denkwijze, Oost en West niet verabsoluteren. Nee, we moeten ze zien als verschillende verhoudingswijzen tot de wereld die in ieder mens, in iedere regio, in ieder denksysteem herkenbaar zijn. We zouden zelfs moeten zeggen dat alleen een verhoudingswijze waarin beide tot hun recht komen een volledig beeld biedt.
Dat gezegd hebbend, laten we toch maar beginnen met ze tegenover elkaar te zetten. De westerse zienswijze zou je kunnen zien als een zoektocht naar ware, betrouwbare, en universeel geldige kennis. Een westerse filosofie staat dan ook voor een visie op de wereld die draait om begrippen, die draait om concepten, om abstracties van de werkelijkheid.
Bij die filosofie hoort ‘conceptueel denken’. Dat is kijken naar wat een bloem tot een bloem maakt, wat een paard tot een paard maakt, wat Christus tot Christus maakt aan de hand van de volgende methode. Als ik het paard even als voorbeeld neem, vraag ik mij twee dingen af.
- Wat onderscheidt een paard van andere dingen, wezens, of dieren?
- Wat hebben alle concrete paarden gemeen in hun paard-zijn?
Het concept ‘paard’ waarbij je langs deze weg uit komt, zul je in deze wereld niet tegenkomen. Dat wil echter niet zeggen dat zo’n concept niet werkelijk is. Integendeel, de westerse visie zegt in zijn uiterste consequentie dat de wereld van de concepten de echte wereld is en onze alledaagse werkelijkheid er alleen een afschaduwing van.
Deze denkwijze contrasteert met de oosterse. Gemakkelijk gezegd zoekt ook de oosterse filosofie naar waarheid, naar wat werkelijk is en naar wat universeel geldig is, maar langs een andere weg. De oosterse filosofie kent ook zijn logica en zijn methode, maar werkt niet met concepten maar met symbolen. De waarheid of de werkelijkheid is te vinden door de ervaring van iets in deze wereld als een symbool. In het zien en ruiken van een bloem, in het ondergaan van een zonsopgang, in de ervaring die het eten van een stukje brood kan zijn. Een ervaring van die dingen als een symbool. Dat wil zeggen: als een werkelijke aanwezigheid van datgene waar het symbool voor staat. Een symbool verwijst niet, als een concept, naar iets buiten zichzelf, maar het is waarvoor het staat.
Laat ik het eten van een stukje brood als voorbeeld nemen. Of preciezer: het breken en het eten van brood zoals in dit gebouw en in andere kerkjes en kerken wel wordt gedaan.
Afhankelijk van de traditie waartoe mensen zich rekenen, benoemen ze dit gebruik verschillend: de eucharistie of het avondmaal. (Ik laat betitelingen als breken en delen, dienst van de tafel, en dergelijke even buiten beschouwing.) Deze twee klassieke benamingen representeren een verschillende benadering, respectievelijk een symbolische en een conceptuele, van de christelijke liefdesmaaltijd.
Want zo begon het eeuwen geleden. Na de sabbat -veel vroege christenen waren Joden die zich aan de regels van hun godsdienst wilden houden- kwamen de eerste christenen na de werkdag bijeen. Ze lagen aan tafel, aten samen, spraken, lazen, baden en zongen tijdens de avondmaaltijd. Uit dit gebruik ontwikkelde zich de gewoonte om op zondag samen te komen. Inmiddels meestal in de ochtend. In de protestantse variant herinnert vaak alleen nog een symbolische beker en een bord aan de oorspronkelijke aard van de samenkomst. Het woord, het gebed, het lied zijn de boventoon gaan voeren. In die protestantse traditie, wanneer de maaltijd wel gevierd wordt, gelden brood en wijn als een conceptuele verhouding tot de figuur van Christus. Brood en wijn verwijzen naar hem.
Vanuit klassiek katholiek perspectief daarentegen geldt een andere verhoudingswijze. Het mysterie van de transsubstantiatie –de gedachte dat het brood, de hostie, en de wijn daadwerkelijk het lichaam en het bloed van Christus worden tijdens de viering. Dat is een werkelijk symbolische, een in dit verband Oosterse benadering van de christelijke liefdesmaaltijd. Er wordt aan Jezus gedacht, niet door het brood te zien als een verwijzing naar Jezus, nee, in het brood is hij tastbaar aanwezig.
De interreligieuze dialoog
Raimon Panikkar spreekt prachtig over de verschillen en de onderlinge betrekking tussen concepten en symbolen. Hij verbindt ‘zien’ met een westerse houding en ‘horen’ of ‘luisteren’ met een oosterse. Als ik goed kijk onderscheid ik tussen dit en dat, zus en zo. Maar als ik luister, naar een verhaal of naar muziek, dan ben ik niet bezig met dit of dat, zus of zo te horen. Nee, ik luister naar de muziek of het verhaal om te horen wat het verhaal me zegt, wat ik bij de muziek ervaar, wat me via het gehoor getoond wordt. Al ziend probeer ik scherp te onderscheiden wat op mijn netvlies valt. Al horend probeer ik de vele indrukken die me via mijn trommelvliezen bereiken tot een enkel beeld, een gelaagd beeld misschien, maar een omvattend beeld te maken.
Panikkar gebruikt dit onderscheid om uit te leggen wat hij bedoelt met de interreligieuze dialoog. In een video zegt hij het volgende:
‘Wij allen zien de wereld vanuit ons eigen gezichtspunt. We zien de wereld door een raam. En hoe schoner het raam is, hoe minder ik zie van het raam en het venster. Hoe enthousiaster ook en vol liefde ik ben voor wat ik zie door het raam. Ik zie mijn raam niet, ik kijk door mijn raam.
Daarom heb ik mijn naaste nodig om me te vertellen: Hé, je kijkt door een raam. En ik moet hem dan zeggen: sorry, maar jij kijkt ook door een raam. En dan vergelijken we wat we zien. We zien hetzelfde landschap, maar we zien het op een verschillende manier.
Maar er is nog iets. Ik kijk door mijn raam en ik kan niet anders dan zien wat ik zie door mijn raam. Maar, als ik mijn naaste liefheb, en dat is niet slecht, dan wil ik van mijn naaste horen wat hij ziet door zijn raam. En dan zeg ik, nou ja, zo zie ik het niet, want ik zie het raam, maar ik hoor jou iets anders zeggen.
Hierdoor ontdek ik dat mijn buurman iets anders ziet dan ik. Maar ik ontdek ook dat ik niet de hele wereld zie. Want tenzij hij onnozel is, en ik een fanaticus, of tenzij ik hem niet heb gehoord, hoor ik de ander mij iets vertellen over de werkelijkheid, over wat hij of zij ziet door zijn raam, wat ik niet zie.
Dat is een verrijking, dat is een uitdaging en daar begint de interreligieuze dialoog. Je zegt wat je ziet, je zegt wat je gelooft, je zegt wat je ervaart. En tegelijkertijd hoor je van een ander andere verhalen, andere overtuigingen, andere ervaringen. En daarmee begint de dialoog.’
De noodzaak verdraagzaam te zijn
Er is in dit kerkje een symbool dat, als we er met dit onderscheid tussen concept en symbool naar kijken, een bijzondere betekenis krijgt. Het gaat om de mezoeza die is bevestigd aan de rechterdeurpost bij de entree van de kerk. Een mezouza is een kokertje met een opgerold stukje perkament. Dat perkament is tweezijdig beschreven. Aan de ene kant een tekst uit het bijbelboek Deuteronomium. Aan de andere kant een van de godsnamen: de Almachtige.
Hier is hij keurig recht bevestigd. Het is echter gebruikelijk dat hij schuin wordt aangebracht. Nu zou je dus kunnen zeggen dat het zo niet hoort, maar eigenlijk onttrekken symbolen zich aan dergelijke beoordelingen. Symbolen worden gebruikt en op dat gangbare gebruik is eigenlijk niet veel aan te merken.
Er valt uiteraard wel van alles over te zeggen. Wat mij betreft, zou dat zijn dat hier een symbool is gebruikt als een concept. Het is geen voorwerp dat direct betekenis heeft voor de eigen traditie, in dit geval de christelijke. Hier is het een verwijzing naar het Joodse karakter van het gebouw en een poging om daar recht aan te doen. Gezien de geschiedenis van het gebouw is dat eigenlijk het enig juiste. Tegelijk relativeert deze bevestigingswijze het onderscheid tussen concept en symbool. De mezoeza hangt hier ook als een uitdrukking van de identiteit van de remonstrantse gemeente. Die is zich bewust van de geschiedenis van dit gebouw en wil daar op een verantwoordelijke manier mee omgaan.
In het verlengde daarvan ontmoeten beide tradities, Joods en remonstrants christelijk, elkaar misschien ook nog wel bij dit symbool. Beide tradities kunnen op hun manier getuigen van de noodzaak om verdraagzaam te zijn jegens minderheden. Het is niet zo dat dit een overeenkomst is. Daarvoor zijn de aard van onverdraagzaamheid die beide tradities ontmoetten en de context waarin die gestalte kreeg te verschillend. Maar in de voorstelling van Panikkar, waarin iedere traditie zijn eigen venster op de onverdraagzaamheid van anderen heeft en de een aan de ander vertelt van zijn ervaringen om zo een completer beeld te krijgen, is het wel zinvol.
Het voelt misschien alsof dit onderwerp van de verdraagzaamheid er aan de haren is bij gesleept. Deels is dat zo, maar symbolen zijn nu eenmaal ongemakkelijk en weerbarstig. Daarmee getuigen ze meteen van de noodzaak om te blijven proberen onder woorden te brengen waarvoor ze staan. Er wordt te gemakkelijk over gezwegen en daarmee wordt waarvoor ze staan aan het zicht onttrokken en verstopt.
Wat dit thema van de verdraagzaamheid betreft, zal er in het najaar van 2016 en het voorjaar van 2017 in dit gebouw een lezingenserie zijn over ‘de noodzaak verdraagzaam te zijn jegens minderheden’. Informatie daarover zal te vinden zijn op de website van de Remonstrantse Gemeente Alphen aan den Rijn (alphen.remonstranten.nl).
Martijn Junte, augustus 2016